Ineens wordt het donker. De lucht kleurt van helder blauw met witte wolken naar een paarsachtig grijs. In de verte rommelt het en de honden van de benedenburen beginnen onrustig te blaffen.
Er vallen een paar druppels, de lucht kraakt. Ergens in de straat begint een baby te huilen en iemand onder mijn raam roept: 'Rennen! Straks wordt je nat!" Mijn fiets zet zich schrap tegen een rukwind.
De druppels veranderen in een gordijn van regen en daarna in dikke hagelkorrels. De lucht is donkergrijs maar in de verte zie ik een streepje blauw.
En even plotseling als de bui begon, houdt ie ook weer op. De boom voor mijn huis druipt nog na, maar het grijs heeft al weer plaatsgemaakt voor wit en roze suikerspinnen. De overbuurvrouw waagt zich met een doorzichtig regenkapje naar buiten en de zon weerspiegelt zich voorzichtig in de plassen.
Na regen komt zonneschijn.
Maar stiekem hoop ik op een regenboog.